Meer ruimte nodig voor samenwerking tussen boeren én tussen landbouw en natuur
11 mei 2021Bijgewerkt: 16 juni 2021
Advies van hoogleraar Pablo Tittonell aan de (in)formateur
Mede door de stikstofcrisis is de kloof tussen boeren en politiek verdiept. Landbouwkundige Pablo Tittonell vindt dat de tijd van beleid voor de individuele boer voorbij moet zijn: er moet meer ruimte komen voor samenwerking tussen boeren én tussen landbouw en natuur.
Pablo Tittonell is als hoogleraar veerkrachtige landschappen voor natuur en mensen verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij woont een paar kilometer verderop in Haren in een woongemeenschap waar eigen groente en fruit worden verbouwd. Hij past de principes die hij in zijn werk promoot ook graag in zijn privéleven toe. Tittonell is ervan overtuigd dat we om onze biotoop te redden een voorbeeld moeten nemen aan de principes van de natuur. Daar passen de eindeloze akkers met slechts één soort gewas, waar hij op zijn fietstocht langs komt, niet in. ‘Het eerlijke verhaal voor de landbouw is: we moeten naar een holistische landschapsbenadering. Het idee dat natuur en landbouw tegengestelden zijn waartussen een compromis moet worden gevonden is een typisch westerse zienswijze. We zijn niet goed in denken in complementariteit. Als Nederland lag waar Zimbabwe nu ligt, hadden we geen olifanten meer over.’
Het zijn ideeën die hij al zo’n vijftien jaar in Nederland verspreidt, en die zich laten scharen onder de noemer ‘agro-ecologie’. Dat betekent natuurgedreven boeren met oog voor ‘de ecologie van het hele landbouwsysteem’: niet gericht op monocultuur en een zo hoog mogelijke opbrengst, maar op een veerkrachtig systeem. De toepassing ervan varieert van voedselbossen tot volledig gemechaniseerde, grootschalige landbouw met tien ton graan per hectare. De stroming wordt in de landbouwdiscussie gezien als tegenhanger van het ecomodernisme, waarvan de aanhangers pleiten voor verdere intensivering en modernisering van de landbouw, inclusief gentech en chemische bestrijdingsmiddelen. De twee visies zijn een voortdurende basis voor debat. ‘Tsja, de ecomodernisten’, verzucht Tittonell. ‘Dat zijn eigenlijk jonge mensen die herhalen wat oude mensen zeggen, maar dan met wat langer haar en een koptelefoon om hun nek. De ideeën van het ecomodernisme zijn nog precies hetzelfde als in de jaren tachtig.’
Tittonell maakt in zijn publicaties en lezingen met kraakheldere cijfers korte metten met argumenten voor het verder intensiveren van ons landbouwsysteem. Nederland voedt de wereld? ‘Onzin, we produceren 0,02 procent van de calorieën die wereldwijd worden geconsumeerd.’ Voor efficiënte landbouw zijn grootschalige boerenbedrijven essentieel? ‘Meer dan de helft van al het voedsel ter wereld wordt op twintig procent van de landbouwgrond verbouwd, door kleinschalige boeren. Bovendien wordt dat deel vaak ook lokaal geconsumeerd.’ We zijn voor de Nederlandse economie afhankelijk van onze voedselproductie? ‘We exporteren vooral producten die we zelf ingevoerd hebben en vervolgens bewerkt. Zoals blank kalfsvlees, van Ierse kalfjes waarvan we het vlees hier licht houden door ze te weinig ijzer te geven. Niet echt een exportproduct om trots op te zijn.’ En bovendien: de focus in onze landbouw is verkeerd. Veel te veel veehouderijen. Qua voeding is Nederlands belangrijkste exportproduct vlees, maar er wordt wereldwijd bijna zes keer meer rood vlees geproduceerd dan we nodig hebben, tegenover een derde te weinig fruit. ‘En dat terwijl de vleesindustrie, zoals we inmiddels wel weten, de meest vervuilende van allemaal is.’
Het ecomodernistische argument voor verder intensiveren is dat er ruimte voor natuur ontstaat, doordat er minder grond nodig is voor dezelfde opbrengst. Maar dat werkt niet in de praktijk, zegt Tittonell. ‘Op het moment dat een stuk land twintig procent meer opbrengt, werk je verdere ontbossing in de hand: boeren op dat land is dan lucratiever geworden.’ In plaats van intensiveren en zo land besparen moeten we naar land delen: meerdere functies op hetzelfde stuk grond, natuur én landbouw.
Een opvatting die, zo merkt Tittonell, de afgelopen tien jaar meer voet aan de grond krijgt. ‘Het komt naar boven in internationale discussies, overheden gaan ermee aan de slag, ik zie steeds vaker statements van ngo’s waarvan ik denk: heb ik dit niet geschreven? De ideeën worden eindelijk overgenomen.’ Het Planbureau voor de Leefomgeving publiceerde recentelijk meerdere rapporten waarin ze benadrukken dat het halveren van de ecologische voetafdruk, zoals Nederland zich ten doel heeft gesteld, om een ‘integrale benadering’ vraagt. De hoeveelheid landbouwgrond moet naar beneden, schrijven ze, maar de afname hoeft minder groot te zijn als ‘verschillende functies worden gecombineerd’.
Bij het aantreden van Rutte III in 2017 werd de landbouw onder Economische Zaken uit getrokken en kreeg weer een eigen ministerie. Dat was een expliciete wens van de kersverse minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Carola Schouten, die vindt dat landbouw geen puur economische aangelegenheid is. Boeren waren in eerste instantie enthousiast over haar aantreden: een boerendochter, die zou wel naar ze luisteren. Maar Schouten bracht een eigen visie mee: het moest helemaal anders in de Nederlandse landbouw. Zij moest bepalen in welke richting. De tweestrijd tussen de principes van het ecomodernisme en de agro-ecologie tekende zo óók haar ministerschap. In 2018 sprak ze in de Volkskrant over haar wens de discussie te ontstijgen: ‘Ze staan zó tegenover elkaar. Toen dacht ik: als ik over vier jaar terugkijk, wat dan? Dan hebben we alleen maar discussie gevoerd over of de een gelijk heeft of de ander. En wat heeft de boer eraan gehad?’
Schouten wilde daarom als minister over dogma’s heen stappen, effectief beleid voeren en in contact blijven met degenen voor wie zij verantwoordelijk was: boeren én natuurbeheerders. Dat bracht haar bij kringlooplandbouw. Weg van de focus op kwantiteit, minder afval en uitstoot, een gesloten kringloop van grondstoffen op de boerderij.
Plannen die Tittonell aanspreken, al is Schouten niet zo ambitieus als hij graag zou zien. Op papier is de blik verlegd, maar in de praktijk is de circulaire landbouw nog niet dichterbij gekomen. De minister houdt vast aan het belang van export en productie, en behaagt met haar warme saneringen, bedoeld om de uitstoot van veehouderijen terug te dringen, vooral boeren die er toch al mee wilden stoppen. De grootste uitstoters blijven buiten schot, de stikstofuitstoot blijft hetzelfde. ‘Schouten is goed in polderen. Dat moet ook. Ze heeft geprobeerd beweging in het schaakbord te brengen.’ Maar ze heeft de sterke boerenlobby tegenover zich. ‘Het is vreemd hoeveel invloed die lobby in Europa heeft voor de hoeveelheid mensen en economische waarde die ze vertegenwoordigen.’
De stikstofcrisis heeft de kloof tussen boeren en politiek verdiept. Eind 2019 reed hier in Groningen een tractor op het provinciehuis in. Boeren zijn boos en geven daar gehoor aan. Boos, onder andere, omdat de oplossing van dit immense probleem nu ook op hun schouders terecht lijkt te komen. En dat begrijpt Tittonell wel. ‘Boeren horen al tien jaar dat ze verantwoordelijk zijn voor wat zich binnen de hekken van hun boerderij afspeelt, dat ze moeten investeren, uitbreiden, groter worden dan de ander. Niet nadenken over de gemeenschap, niet samenwerken met de buurman. En nu komt de overheid opeens dat hek binnen stappen om te zeggen dat al die grootschaligheid het stikstofprobleem heeft veroorzaakt en dat ze volgens EU-normen weer moeten verkleinen.’
De enige momenten dat boeren samenkomen is om te protesteren. Dat levert een vreemde tegenstelling op. ‘Als ik een kop koffie bij een boer ga drinken en hem mijn ideeën voorleg, is hij het altijd met me eens. Boeren vinden zelf ook dat verandering nodig is. In de meeste gevallen zijn ze zelfs ecologischer ingesteld dan ik. Maar zodra boeren als groep bijeenkomen, verandert het compleet. Dan hebben ze opeens een gezamenlijke stem: die van hun vakbondsleiders, waar niemand met een ander geluid tegenin durft te gaan.’
Dat is een belangrijke erfenis van tien jaar neoliberalisme, zegt Tittonell: ‘Het motto was al die tijd: doe het zelf. Wij geven je het geld via subsidies en leningen, jij neemt het risico. Jij, individu, jij bent degene die de melk gaat produceren. Datzelfde verwachten we nu met het biodiversiteitsprobleem en de stikstofcrisis: dat moeten boeren, ondersteund door subsidies en adviezen, ook maar oplossen.’
Maar je kunt biodiversiteit niet als individuele boer ‘produceren’: als de ene boer op zijn land met meer oog voor de natuur gaat verbouwen, waait het landbouwgif van de buurman nog steeds over het hek heen.
‘Vooral in zo’n klein land als Nederland.’ We moeten naar het hele landschap kijken, beargumenteert Tittonell. Ecologische waardes en natuur integreren in de landbouw, maar ook een socialere aanpak: boeren gaan samenwerken.
Wat moet er daarvoor in de komende regeringsperiode gebeuren?
‘Die landschapsvisie integreren in ons bestuurlijke systeem. Een voorbeeld: op dit moment moeten boeren drie procent van hun land reserveren voor “natuur”. Boeren kiezen daarvoor gewoonlijk het slechtste deel van hun land uit en gebruiken dat. Maar als er geen verbinding zit tussen dat deel en het stuk natuur van de buurman, dan haalt het weinig uit. Je moet daar op grotere schaal over nadenken: vraag tien boeren om samen met een plan te komen voor biodiversiteit in hun regio. Boeren worden dan collega’s in plaats van concurrenten. We moeten de landschapsbenadering ook integreren in onze bestuursstructuur: het huidige systeem van waterschappen zou hiervoor ook kunnen werken.’
Gaat zo’n radicale verandering wel samen met het Nederlandse poldermodel?
‘Dat is juist het beste model dat je hiervoor kunt hebben. Voor zo’n holistisch systeem is het nodig dat iedereen een stem heeft. Een brede steun van het electoraat geeft je ook flexibiliteit. Maar wat je vooral nodig hebt is een sterke wil: alle mechanismen zijn klaar voor verandering, maar je moet politieke wil hebben om het ook te doen.’
Hoe zouden beleidsmakers in Nederland ermee aan de slag moeten?
‘Je moet het op een slimme manier benaderen. Leer bijvoorbeeld van Brazilië, het land dat als eerste twee duurzame ontwikkelingsdoelen dichterbij haalde: het uitbannen van extreme armoede en honger. Zij voerden – onder de regering Lula – een schoolkantinebeleid in waarbij scholen extra geld kregen als ze producten lokaal inkochten, en nog meer als ze agro-ecologisch geteeld waren. Daarop ontstond een markt in de buurt van elke school en gingen boeren in de buurt hun productie verbreden, zodat scholen zo veel mogelijk lokaal konden inkopen. Meer gevarieerde landbouw, gezondere kinderen, families en lokale consumptie: allemaal in één klap. Maar daarvoor moet je wel vooruitkijken met je beleid.’
Wat is de rol van grote Nederlandse bedrijven zoals de Rabobank, Unilever en Friesland-Campina?
‘Ze zijn, met commerciële belangen en strategieën bij de landbouw, onderdeel van het probleem. Voor hen is de boer een van de variabelen die ze kunnen aanpassen. Zodoende hoor je boeren vaak klagen dat ze hun melk voor minder dan de kostprijs moeten verkopen. De grote bedrijven organiseren de hele keten en hebben de macht om zo’n prijs af te dwingen. De boer is daar slechts een schakel in. Vanuit economisch perspectief begrijp ik dat de politiek begaan is met het wel en wee van die bedrijven. Maar het lijkt erop dat er vooral heel veel omstanders rijk worden van de boer: banken, verzekeraars, veevoerhandelaren, leveranciers van bestrijdingsmiddelen, de universiteit. Iedereen maakt zijn businessmodel om de persoon heen die zich voor veertig jaar in de schulden heeft gestoken om dit beroep te kunnen doen. Dat is niet eerlijk. We moeten onthouden: we hebben die situatie zelf gecreëerd, dus wij kunnen hem ook weer veranderen.’
Pablo Tittonell begon zijn carrière als biologieleraar in Buenos Aires, en ging daar in 1997 studeren voor landbouwkundige. Voor Argentinië, rijk geworden van de vleesproductie, was grootschalige landbouw al ruim een eeuw een belangrijke economische pijler. Naast de wereldwijde vraag om Argentijnse steaks was de sojaproductie, berucht om haar monocultuur, bezig aan een opmars: zes jaar later zou het het grootste Argentijnse exportproduct zijn. Landbouwkundigen werden geacht dit proces verder te intensiveren, maar Tittonell begon zijn studie om een andere reden. Na zijn middelbare school reisde hij door Latijns-Amerika. ‘Ik was destijds nogal gecharmeerd van het anarchisme. Het was vijfhonderd jaar geleden dat Columbus ons continent “ontdekte” en wij protesteerden tegen de vieringen.’ Mensen die hij tijdens een van de protesten tegenkwam, namen hem mee de Andes in, waar hij kennismaakte met het eeuwenoude landbouwsysteem van de zelfvoorzienende Aymara, een inheems volk dat op de hoogvlakten van Bolivia en Noord-Argentinië boert en leeft met de natuur. ‘Ik dacht: dit is de oplossing.’ Het jaar erop ging hij landbouwkunde studeren, werkte in de jaren erna als onderzoeker in Wageningen en Montpellier en reisde de wereld over voor zijn onderzoek. In 2012 werd hij, terug in Wageningen, als hoogleraar biologische landbouwsystemen geïnstalleerd.
Na vijftien jaar weg te zijn geweest van zijn vaderland zegde hij in 2019 zijn contract op om terug te keren naar Argentinië, maar daar stak het Wereld Natuur Fonds een stokje voor. ‘Het WNF wilde graag dat ik mijn ideeën hier zou blijven ontwikkelen en besloot een speciale leerstoel aan de Universiteit van Groningen te financieren.’ Het fonds gaf hem een grote opdracht mee: zijn belangrijkste taak, volgens zijn aanstellingsbrief, is ‘het perspectief voor de landbouw veranderen’ en ‘bijdragen aan een paradigmaverandering’.
U heeft het met die boeren regelmatig over ‘ecologische intensificatie’. Betekent dat dat we toch moeten gaan intensiveren?
‘Ik kwam erachter dat ik daarmee bij elke boer aan kon komen. Als ik binnenkwam en zei dat ik kwam praten over biologische landbouw was niemand geïnteresseerd. Ecologische intensificatie spreekt meer aan. Intensificatie in de klassiek economische zin betekent het vervangen van de ene factor door de andere. Bijvoorbeeld: je investeert kapitaal in een machine zodat je minder arbeid nodig hebt. Maar ecologische intensificatie betekent chemische input vervangen door natuurlijke. Zoals insectenbestrijding: het betekent niet dat je een biologische pesticide gaat gebruiken, maar een biologisch proces inzet dat voorkomt dat de ziekte of het insect je systeem überhaupt binnenkomt. Een van de meest simpele manieren om dat te bereiken is minder monocultuur. Agro-ecologie gaat niet om minder produceren: het gaat om het weerbaarder maken van het productiesysteem. Dat is juist heel efficiënt.’
Over het algemeen betekent agro-ecologie wel kleinschaliger boeren. Er zijn dan ook meer boeren nodig. Waar moeten die vandaan komen, gezien de sterke vergrijzing waar de landbouw ook mee te maken heeft?
‘Ja, de gemiddelde leeftijd van een boer ligt rond de zestig. Het boerenambt kampt met een imagoprobleem. Welke twintigjarige wil nou in een bedrijf stappen en zich meteen voor veertig jaar in de schulden steken? Dan moet het wel echt je roeping zijn. Bovendien is het heel moeilijk om winst te maken. Maar er is ook een cultuurverandering nodig. We moeten de boer weer gaan zien als een essentieel beroep. Boeren verdienen ons hoogste respect: ze zijn als artsen, zo je wil. Ze houden ons in leven en, als ze het goed doen, gezond. Als we boeren weer op die manier gaan waarderen, zal er ook een sterkere aantrekkingskracht uitgaan van het beroep.’
Hoe moet het probleem van veertig jaar schulden opgelost worden? Nog meer subsidies?
‘Subsidies moeten anders ingericht worden. Het zijn bijdragen van het volk aan de boer om voedsel te produceren. Ze moeten veel meer echt duurzame landbouw stimuleren, niet de halfslachtige maatregelen van nu. En er moet gekeken worden naar de prijs van land. Boeren moeten nu betalen voor land alsof het bouwgrond is. Maar als jij boer bent en je verleent de maatschappij een dienst door voedsel te produceren, dan moet je ook de kans krijgen om goedkopere grond te verkrijgen.’
Tittonell blijft geloven dat als we een voorbeeld nemen aan wat hij op de Boliviaanse hoogvlakten zag, we de problemen met ons voedsel en het klimaat het hoofd kunnen bieden. ‘Maar we moeten wel beseffen: als wij als soort blijven groeien, dan kunnen we de natuur niet houden zoals die nu is. Wij breiden onze niche uit, dus andere soorten moeten wijken. Maar daarmee maken we onze niche ook minder leefbaar. Mensen gedijen het best in een klimaat van dertien graden Celsius. Daar zie je ook een relatie met economische ontwikkeling. Als we doorgaan zoals nu bestaan dergelijke niches in de toekomst alleen nog op de toendra van Rusland en Canada. Daarom moeten we nu de dalende curve van de biodiversiteit weer ombuigen, planten en de natuur gebruiken om CO2 vast te leggen in de bodem. Dat is de beste kans die we hebben.’
De Nederlandse productie kan en moet veel diverser, zegt Tittonell: ‘Op dit moment komt twee procent van wat er in de Nederlandse supermarkten ligt van regionale productie, dat moet omhoog naar minstens dertig procent.’ De tijd van beleid voor de individuele boer moet voorbij zijn: er moet meer ruimte komen voor samenwerking tussen boeren én tussen landbouw en natuur. ‘Daar hoort ook een nieuwe overheidsstructuur bij: stel bijvoorbeeld landschapsmanagers aan naar het model van de waterschappen, en help boeren zich te organiseren in consortia.’
Hij vervolgt: ‘Het vreemde is: het probleem is overduidelijk, we hebben hier alle kennis in huis, we zijn een overzichtelijk land, en toch lukt het niet. We hebben minder trekvogels omdat er minder wormen in de grond zitten, door het zware bewerken van die grond. Maar daardoor hebben we aan het eind van de dag ook minder voedsel. Minder wormen, minder voedsel, heel simpel. Het boeren van nu is de wortel van het probleem, maar kan in een nieuwe vorm ook de oplossing zijn.’
_____
De eerste versie van dit artikel van Marieke Rotman verscheen op 14 april 2021 in De Groene Amsterdammer